Ik ben weer even een paar weken op reis en heb weliswaar een koffertje bij me, maar dit ontiegelijk domme, maar ook best hilarische verhaal van de koffer – m’n grote koffer – gebeurde al voordat ik weer op pad ging. Zoals jullie misschien wel of misschien ook niet weten, woonde ik de afgelopen twee maanden (juli en augustus) in Amsterdam. In een appartement op de eerste verdieping. In een gebouw met een smal trappenhuis, zoals ze dat alleen in Amsterdam kennen.
HET VERHAAL VAN DE KOFFER
Ik had m’n koffer bij me. Zelfs twee. En heus ook nog meer spullen, maar het gaat even om de koffer. Het is een lichtgroen, best groot exemplaar, deze om precies te zijn, maar dan groen. Op z’n enorme omvang na is ie best handig, want er zitten vier wieltjes onder zodat je hem gemakkelijk over straat kan rijden, maar in alle drie jaren dat ik hem nu heb, heb ik pas één keer met hem gereisd. En dat was meteen de laatste keer, want reizen met een grote koffer is niet mijn ding. Het is of een kleintje of een rugzak. Maar geen grote koffer.
Nu ik nog steeds geen huis en haard heb en de wereld nog steeds nagenoeg op slot zit, leef ik m’n nomadenleven voort in het Hollandse. Daar zal ik overigens binnenkort even over bloggen, over hoe het is om thuis te moeten blijven als je geen huis hebt en hoe raar het is om zelfs in Nederland geen huis te hebben, want ik doe nu wel alsof het grappig is, maar dat is het eigenlijk helemáál niet. En dus betekent het dat ik om de zoveel weken/maanden verkas. Die koffer komt dan echt wel goed van pas.
En zo ook in Amsterdam dus. Vorige week maandag zaten m’n twee maanden erop en pakte ik m’n zootje in om te vertrekken. Weer op reis, een paar weken roadtrippen door Duitsland en misschien ook nog Oostenrijk en terwijl ik dit typ zit ik overigens in het plaatsje Nittel aan de Moezel. In Duitsland inderdaad, maar de wijngaarden aan de overkant van de rivier staan op Luxemburgs grondgebied, maar die informatie is totaal niet relevant voor dit verhaal.
Vorige week maandag dus
Vorige week maandag dus. Ik had m’n kleine koffer en een kratje met spulletjes al naar m’n auto beneden gebracht en dat ging eigenlijk gewoon heel goed en smooth. De grootste en zwaarste klus had ik bewust tot het laatst bewaard, maar daar moest ik toch echt een keer aan geloven. De koffer sleepte ik over de enorme drempel van de ingang van het appartement de gang op. Met een draai vond ik m’n weg op de trap, maar de koffer was zwaar. En groot. Eigenlijk te zwaar en te groot. Er doemde van alles in me op en in het ergste beeld lag ik onderaan de trap helemaal in de kreukels met de koffer bovenop me.
Bij elke trede die ik naar beneden stapte werd ik minder confident en ik wist zeker dat een van ons onderuit zou gaan. Na een paar treden dacht ik dat ik hem misschien beter kon draaien, zodat ik hem op een andere manier kon vastpakken, aan die andere hendel en dan zou het vast gemakkelijker gaan. Want zoals ik nu liep te klooien (en te zweten en m’n neus op te halen van het gehannes) ging het nevernooit lukken. Vlak voor het plateautje in het midden besloot ik de daad bij het woord (of eigenlijk gedachte) te voegen en begon ik hem te draaien.
De minimale breedte van een trapgat moet tachtig centimeter zijn (kijk hier maar) en in Amsterdam zullen ze het geen centimeter breder maken. Ook honderd jaar geleden al niet. Als je dan achteraf ziet dat de koffer 77 centimeter breed is, dan had ik kunnen weten dat het misschien niet helemaal zou passen. Maar dat wist ik op dat moment dus niet. Terwijl ik de koffer draaide merkte ik al dat ie aan de rechterkant vast kwam te zitten en ik besloot het op lossen door de linkerkant een beetje te draaien, maar wat ik niet had gezien was dat er een kleine verspringing de muur zat aan die linkerkant.
Maar het kwaad was al geschied
Maar het kwaad was al geschied. Hij haperde bij de verspringing, ik kreeg hem met geen mogelijkheid verder. Rechts zat ie al vast en nu links dus ook en zo gebeurde het dat mijn koffer muurvast kwam te zitten in het Amsterdamse trappenhuis. Het leek alsof ie zweefde tussen twee muren, ter hoogte van ongeveer mijn heupen terwijl ik een trede hoger stond. Tevergeefs probeerde ik hem los te halen, trok nota bene de hendel kapot (en toen ik dit verhaal later aan m’n nichtjes vertelde, vroeg de oudste van zes: ‘Wat is een hendel?’) en schaafde mijn hand door het losgeraakte schroefje en toen niks.
Ik hoopte dat er iemand binnen zou komen om me te helpen, maar tegelijkertijd ook weer niet, want ik schaamde me kapot dat ik m’n koffer had vastgezet in nota bene het trapgat. Hoe kriej’t veur mekaar, hoorde ik de engelenstem van m’n moeder aan me vragen en ik had er heel eerlijk echt geen antwoord op.
Ik wilde gaan zitten en eigenlijk heel hard huilen, maar bedacht me hoe weird dat eruit zou zien. Zo’n boven de trap zwevende koffer, vast tussen twee muren en dan daarboven op eenzame trede een huilende vrouw die met haar handen in haar haar bij god’s gratie niet meer weet wat te doen. Maar dat deed ik niet. Want net toen ik wilde besluiten dat ik het niet meer wist en m’n schouders al bijna liet zakken besloot ik een poging te wagen.
Het verhaal van de koffer
Ik stapte een paar treden omhoog, ging fier op m’n linkerbeen staan en met m’n rechterbeen haalde ik keihard uit. Ik schopte de koffer zó hard dat ie rollend en stuiterend, de muur en zichzelf beschadigend naar beneden donderde en wonder boven wonder recht op z’n vier wieltjes terecht kwam. Stormend ging ik hem achterna, zag de beschadigingen en besloot dat dat me nu echt niets kon schelen. Ik opende de voordeur, pakte de koffer bij de nog wel aanwezige hendel en liep er fluitend mee naar buiten. Alsof er niets was gebeurd. Maar de mensen moesten eens weten.
Dat was dat. Het verhaal van de koffer.